“Hij doet raar” zegt ze. Een meisje van een jaar of vijf kijkt langs de wagen naar mij omhoog. Het duurt even voor ik door heb wat ze zegt. Het meisje kijkt weer naar Jesse en gaat door; “Waarom zit hij eigenlijk nog in zo’n….?” ze valt even stil en bekijkt de wagen van Jesse, die blijkbaar in haar ogen eveneens raar is. “In zo’n…. grote kar?” Weer kijkt ze mij aan. “Hij kan toch zelf wel lopen? Hij is toch geen baby meer?!” Mijn gevoel wint het eventjes van mijn verstand, dat netjes zegt dat dit meisje nog klein is en eerlijk, en ik vlieg uit de bocht met mijn vinnige antwoord: “NEE, het is géén baby meer, dat zie je toch wel?!” Maar zodra het eruit geflapt is, voel ik dat het niet goed was, en ik herpak mezelf. Maar nog vóór dat ik adem heb genomen voor een herstellend antwoord, is ze mij al weer voor. “Waarom speelt hij dan eigenlijk niet dáár? Kan hij dat soms niet ofzo?” wijzend op de kindjes van de peuterspeelzaal, waar ik Sarah net heb weggeplukt. Ik slik een keer en kijk naar
Als vrouw, dochter, echtgenote, vriendin, zus, moeder, of toeschouwer...