“Hij doet raar” zegt ze. Een meisje van een jaar of vijf kijkt langs de wagen naar mij omhoog. Het duurt even voor ik door heb wat ze zegt. Het meisje kijkt weer naar Jesse en gaat door; “Waarom zit hij eigenlijk nog in zo’n….?” ze valt even stil en bekijkt de wagen van Jesse, die blijkbaar in haar ogen eveneens raar is. “In zo’n…. grote kar?” Weer kijkt ze mij aan. “Hij kan toch zelf wel lopen? Hij is toch geen baby meer?!” Mijn gevoel wint het eventjes van mijn verstand, dat netjes zegt dat dit meisje nog klein is en eerlijk, en ik vlieg uit de bocht met mijn vinnige antwoord: “NEE, het is géén baby meer, dat zie je toch wel?!” Maar zodra het eruit geflapt is, voel ik dat het niet goed was, en ik herpak mezelf. Maar nog vóór dat ik adem heb genomen voor een herstellend antwoord, is ze mij al weer voor. “Waarom speelt hij dan eigenlijk niet dáár? Kan hij dat soms niet ofzo?” wijzend op de kindjes van de peuterspeelzaal, waar ik Sarah net heb weggeplukt. Ik slik een keer en kijk naar het meisje. Voor het eerst sinds ik Jesse heb wordt ik hier mee geconfronteerd. Een nieuwe fase dient zich aan. En het valt me niet lekker. Mijn zoon. Ze komt aan mijn zoon. Laat haar d’r bijdehante rotkop houden! Denk ik kwaad. Ik had opeens geen spijt meer van mijn onaardige antwoord, en ik vond het hele meisje irritant. Met d’r domme staartjes. Ze zitten trouwens ook scheef. En die kleren… die staan me ook niet aan. Wat een stom kind, denk ik nog eens. En ik kijk bewust een andere kant op. Ik hoef haar niet meer te zien.
Binnenin mij raast het. Twee delen zijn hevig in gevecht. Ik wordt overvallen door gevoelens van boosheid en onmacht. De boosheid kan ik het makkelijkst koelen op dat meisje, maar eigenlijk is dat niet eerlijk. Jesse ís ook anders. Dat zal ik moeten erkennen. Dat is mijn eigen probleem. Ze heeft gewoon gelijk. In gedachte zie ik opeens heel duidelijk voor me hoe hij loopt… wijdbeens, waggelend… fladderend met zijn handjes, en als hij het echt naar zijn zin heeft, dan ook nog met zijn tongetje uit zijn mond die precies onder zijn slordige voortandjes door piept. Eigenlijk best gehandicapt… Tranen vinden hun weg naar boven, en ik knijp even mijn ogen dicht. Waarom?! Waarom nu? Ik heb al een #%@nacht gehad. Dit was wel het laatste waar ik op zat te wachten. Ik kan het er even niet bij hebben. In mijn ooghoek zie ik het meisje afdruipen. Ze rent al weer met de andere kinderen mee naar binnen. Gelukkig maar, en ik blaas een beladen zucht de kou in. Na een minuut staren in het niets, loop ik met een zwaar gevoel het plein af. De hele weg terug naar huis ben ik in gedachten. Sarah probeert mijn aandacht te trekken, maar omdat ik in mijn eigen wereld zit, dringt ze niet tot mij door, wat maakt dat ze begint te schreeuwen. Om niks, vind ik, dus ik sneer haar toe dat ze “normaal” moet doen. Nog meer protest volgt, en ik kom er niet uit. Ik ben in beslag genomen door één ding, en voor al het andere heb ik geen oog meer. Glazig kijk ik Sarah aan, als ze me huilend verteld dat ik stom ben. Het woordje “stom” dringt opeens tot mijn brein door, en ze krijgt de wind van voren. Want “stom” zeggen wij niet, en al helemáál niet tegen papa of mama! Ik ben ontwaakt uit mijn roes, en ben chagrijnig de hele dag.
S’avonds als Peter thuis komt, vertel ik dat Sarah lastig was, en dat ik maar niet snap waarom ze zo doet. Misschien moeten we maar wat strenger voor haar zijn…
Reacties
Een reactie posten
Ik vind het leuk als je een reactie achterlaat.